STORING ELEKTRICITEIT VERHELPEN
Storing lokaliseren in (een)deelschakeling
Hier bespreken we wat de balangrijkste stappen zijn om storingen te lokaliseren in een normale sterkstroom installatie.In deze unit bespreken we hoe we het beste kunnen zoeken naar storingen in delen van een installatie.
De gemiddelde installatie is opgebouwd uit de volgende systeemdelen:
*wandcontactdozen
*direct geschakelde schakelingen(bijvoorbeeld de verlichting)
*op afstand geschakelde schakelingen(bijvoorbeeld een relaisgeschakelde motor,verlichting enzovoort)
Omdat de schakelingen met wandcontactdozen erg eenvoudig zijn,bespreken we die niet in deze unit.Wel geven we voorbeelden van de andere deelschakelingen.Verder vinden wij in deze unit een paragraaf over het gebruik van controle-of testrapporten na de oplevering van elek trische installaties.
Storingen in verlichting:
Bij storingen in verlichtingsinstallaties onderscheiden we:
a. een enkele lamp (armatuur) werkt niet;
b. hele groepen van lampen (armaturen) werken niet.
a.Een gloeilamp en/of armatuur brand niet.
Volgorde van storing zoeken:1) We controleren andere lichtpunten.2)Wij vervangen de lamp.3) We meten de spanning van de lamp.4)We controleren de schakelaar(of dimmer en dergelijke)
Let op:Een dimmer heeft vaak een eigen smeltveiligheid.Die kan zijn doorgesmolten.5) Wij overbruggen de schakelaar.
b) Groepen lampen funktioneren niet.
Volgorde van storingzoeken:
1.We controleren de groepsbeveiliging,zekering,automaat,aardlekbeveiliging.
2.We controleren de bedieningsschakelaar(s). zoals schermschakelaars (of dimmer) en plus-of magneetschakelaar.
3.We meten de spanning van de groep en
4.we meten de spanning van de armaturen
Zorg er wel voor dat je de juiste meetapparatuur gebruikt!
Schroef- en Installatie automaten.
Een schroefautomaat wordt toegepast voor beveiliging tegen overbelasting en kortsluiting.Hij kan telkens op nieuw worden gebruikt (We hebben hier geen afbeelding voor je!!) De automaat kan zowel elektromagnetisch als thermisch uitschakelen.Schroefautomaten zijn zo uitgevoerd,dat ze in de normale patroonhouders met Edison-schroefdraad passen.Ze worden in laagspanningsinstallatie gebruikt ter vervanging van de smeltpatronen.In de handel zijn deze verkrijgbaar voor de nominale stroomsterkten van 6, 10, 16, 20, en 25 A.Omdat schroefautomaten- net als smeltpatronen- niet uitwisselbaar mogen zijn,worden de voetcontacten met verschillende diameters uitgevoerd.Deze diameters komen overeen met die van het D-systeem.
Bij een smeltpatroon berust de werking,zowel bij overbelasting als bij kortsluiting,op de thermische(warmte)werking.Bij schroefautomaten berust de werking bij overbelasting op de thermische werking door middel van een thermisch relais en bij kortsluiting op de magnetische werking door middel van een magnetische relais.
Thermische werking:
De werking van een thermisch relais is als volgt:
Bi-metaal:De stroom die door de installatie wordt gebruikt,wordt door een klein verwarmingselementje gevoerd.De ontwikkelde warmte,verwarmt een strookje (bi-metaal) Bi-metaal betaat uit 2 verschillende metalen die op elkaar zijn vastgeweld.Door het verschil van uitzetting van de verschillende metalen,zal het strookje krom trekken als het verwarmd wordt.Door dit krom trekken zal een pal worden weggeduwd,die op zijn beurt,het uitschakelmechanisme van de schroefautomaat in werking stelt.Overbelasting:De werking van dit mechanisme is tamelijk traag.Een overbelasting die maar kort duurt,zal de automaat niet uitschakelen,omdat er nog niet voldoende warmte is ontwikkeld,om het bimetaal krom te laten trekken.Deze kortstondige belasting is echter niet gevaarlijk,voor de beveiliging van de leidingen.De automaat is zodanig geconstrueerd,dat ze pas uitschakeld,als er voldoende hoeveel warmte is ontwikkeld.Na het automatisch uitschakelen van de automaat,moet met het eerst laten afkoelen,alvorens weer in te schakelen door middel van de inschakel knop.
Magnetische werking:
Kortsluiting:Bij kortsluiting kunnen zeer grote stromen optreden.Deze stromen moeten zo snel mogelijk worden afgeschakeld om beschadiging van de leidingen en toestellen te voorkomen.Het thermische relais is hiervoor te traag.Voor de zeer snelle uitschakeling zorgt nu het magnetisch veld van de spoel waardoor de opgenomen stroom van de installatie loopt.Het magnetisch relais stelt hier door middel van een pal het uitschakelmechanisme in werking.Bij een beperkte overbelasting,is hget magnetisch veld van het magnetisch relais,niet sterk genoeg om het uitschakelmechanisme in werking te stellen.De kostprijs van een schroefautomaat is hoog ten opzichte van een smeltpatroon.Ze worden daarom vooral toegepast bij installaties waarin vaak overbelasting optreedt.
Installatieautomaten:
Vaste montage: Behalve schroefautomaten zijn er ook installatieautomaten voor vaste montage in de verdeelkasten.Ze zijn over het algemeen zwaarder en robuuster dan de schroefveiligheden en ze hebben hierdoor een een groter kortsluitvermogen.De werking van deze automaten is het zelfde als van de schroefautomaten,dus thermisch en magnetisch.Schroefautomaten zijn alleen 1-polig in de handel,terwijl de installatieautomaten ook voo2-en3-polig verkrijgbaar zijn.
Differentiaal-of aardlekschakelaar
Aardsluiting: Ter beveiliging van een installatie wordt een differentiaal-of aardlekschakelaar toegepast.Bij een aardsluiting in de installatie zal deze schakelaar afslaan.Er mogen maximaal 4 eindgroepen op een eindschakelaar worden aangesloten die uitsluitend of mede voor verlichting dienen.Een aardlekschakelaar heeft over het algemeen een aanspreek stroom van 30mA.
Let op!
Wasmachines,afwasmachines,kooktoestellen,en warmwatertoestellen die apart worden gevoed,moeten op een aparte aardlekschakelaar worden aangesloten.
Kleurgebruik
Installatieautomaat
Een tweepolige installatieautomaat
Doorsnede van een installatieautomaat
Een installatieautomaat, ook wel maximumschakelaar, automaat of zekeringautomaat genoemd, is eenbeveiligingscomponent in het voedingsgedeelte van een elektrotechnische installatie. De automaat onderbreekt het elektrische circuit als de stroom die de installatie ingaat te groot wordt. Deze automaat is het hoofdbestanddeel van de elektrische verdeelkast van een moderne woonhuisinstallatie. Deze automaten vervangen meer en meer de klassieke porseleinen zekeringen, smeltpatronen ("stoppen").
Installatieautomaten zijn er in verschillende uitvoeringen: De meest gebruikte uitvoering is de 1P+N-automaat; eenpolig met afschakelbare nulleider die alleen in de fasepool een set overstroombeveiligingen heeft. Verder zijn er 2P-automaten, dus tweepolig met in elke pool een set overstroombeveiligingen, en 3P-automaten met drie polen met drie sets overstroombeveiligingen. 3P+N-automaten hebben eveneens drie set overstroombeveiligingen en een afschakelbare nulleider.
De automaten zijn onderverdeeld in verschillende overstroomcategorieën. De meest gebruikte in de huishoudelijke omgeving is de B-karakteristiek. Verder is er de C-karakteristiek voor de wat grotere (in)schakelstromen. En tot slot is er de D-karakteristiek, bedoeld voor de beveiliging van transformatoren enmotoren vanwege de grote inschakelstromen. Voor industriële toepassingen zijn er nog andere karakteristieken, speciaal voor de beveiliging van bijvoorbeeld installaties met halfgeleiders.
Een ander criterium voor installatieautomaten is de kortsluitvastheid van de automaat. Als een installatie waarin zich automaten bevinden zich dichtbij de voedende transformator bevindt, zal de kortsluitstroom die kan gaan vloeien veel groter zijn dan wanneer deze installatie (veel) verder van de transformator is verwijderd. In het geval dat de installatie dicht bij de transformator is, kan de kortsluitstroom enkele tot vele kA groot zijn. In huisinstallaties zullen de voedende kabels naar het huis worden zo worden aangelegd zodat deze stromen ten hoogste 6000 A (6 kA) groot zijn, maar meestal zal de 3000 A niet worden gehaald. Een automaat moet een kortsluiting kunnen afschakelen zonder zelf te worden vernietigd. Hierbij mag ook geen brand worden veroorzaakt en mag er geen gevaar zijn voor mensen in de nabijheid van het automaat. Op de automaten die vandaag de dag in installaties worden gebruikt is de maximaal af te schakelen kortsluitstroom aangegeven.
(stoppenkast, electriciteit)
Werking
De overstroombeveiliging van een installatieautomaat is een samenspel van twee in serie (achter elkaar) geschakelde elementen:
- Het eerste element is een magnetische beveiliging in de vorm van een elektromagneet (spoeltje). Dit element werkt zodra de overstroom zeer grote waarden gaat aannemen door bijvoorbeeld kortsluiting. Zodra er een kortsluitstroom gaat vloeien zal het spoeltje door het daarin opgewekte magnetisme een palletje tegen het uitschakelmechanisme schieten waardoor de automaat zal uitschakelen. Magnetische uitschakeling gebeurt zeer snel (ca. 10 ms).
- Het tweede element is datgene dat beveiligt tegen overbelasting. Dit is een thermische beveiligingmet bimetaal. Bij langdurige te grote stroom treedt opwarming op van het bimetaal. Dit plooit door en bedient een palletje tegen het uitschakelmechanisme waardoor de automaat zal uitschakelen. Thermische uitschakeling is traag.
De overstroombeveiliging beveiligt tegen kortsluiting (3 kA, 6 kA) en overbelasting (16 A, 20 A) maar niet tegen verliesstromen (aardfouten), als deze geen kortsluiting tot gevolg hebben. Het al dan niet uitschakelen van een automaat heeft ook te maken met het netsysteem (aardingssysteem) dat wordt gebruikt in de installatie. In een normale laagspanningsaansluiting is dit steeds een TT-net, de verantwoordelijkheid m.b.t. de aarding van het net is dan bij de gebruiker geplaatst. Bij een TT-net is een verliesstroomschakelaar ofaardlekschakelaar noodzakelijk omdat dit de spanning uitschakelt bij een fout die een gevaarlijke spanning op de aanraakbare delen (massa) van een toestel kan veroorzaken. Een verliesstroomschakelaar spoort geen kortsluitingen op als het een directe kortsluiting is (bv. de twee fasedraden aan elkaar bevestigen). De gewone huisinstallatie met smeltautomaten is niet beveiligd tegen overstroom (een te hoge stroom die onder de norm blijft van de zekering voor overstroom).
De curve
De ligging van de magnetische drempel bepaalt de "curve" van de automaat. De elektrische kring moet zo berekend zijn dat de kleinste kortsluitstroom of aardsluitstroom de automaat magnetisch doet uitschakelen. Dit is belangrijk voor het beveiligen van lange kabels met een kleine doorsnede. Indien de kortsluitstroom te klein is moet ofwel een lagere drempel genomen worden ofwel een kabel met grotere doorsnede.
- Curve B: lage magnetische drempel ca 3 à 5 x In (huisinstallaties)
- Curve C: normale magnetische drempel ca 5 à 10 x In industriële toepassingen (motoren)
- Curve D: hoge magnetische drempel ca 10 à 14 x In (transformatoren)
Soms is het noodzakelijk dat de automaat kortstondig een hogere stroom kan verdragen. Dit wordt vooral toegepast in de techniek, bij de aanloop van motoren.
De meest gebruikte zekeringen zijn stoppen van 16 ampère, met een grijze verklikker.
Het maximale vermogen per groep is 16 ampère x 230 volt = 3680 Watt.
Bij overbelasting slaat de stop uit. Deze moet dan vervangen worden.
In plaats van stoppen worden steeds vaker automatische zekeringen gebruikt (soms in combinatie met een aardlekschakelaar). Deze hebben een zwarte knop die bij overbelasting uitspringt. Indrukken (of naar boven duwen) herstelt de stroomtoevoer weer.
Schakel de stroom pas in nadat de oorzaak van het defect is verholpen.
Meestal is één apparaat de boosdoener. Weet u niet welke, haal dan alle stekkers uit de stopcontacten en maak de zekering in orde. Sluit de apparaten een voor een aan totdat de zekering opnieuw uitgeschakeld wordt.
In het laatste apparaat zit dan de fout.
Normaaldozensysteem ;
Bij oude installaties vertakt elke groepsleiding zich volgens het normaaldozensysteem. Hierbij is sprake van een keten van lasdozen (verbindingsstukken) die de bedrading doorverbinden.
Alle stopcontacten, schakelaars en lichtpunten zijn aangesloten op de dichtstbijzijnde lasdoos.
Uitbreidingen zijn eenvoudig, omdat dit systeem vaak in het zicht is geïnstalleerd (opbouw).
Centraaldozensysteem ;
Bij het moderne contactdozensysteem komt de groepsleiding uit op één centraal geplaatste electradoos, waarop alle stopcontacten, schakelaars en lichtpunten (soms ook meerdere centraaldozen) zijn aangesloten.
Dit systeem is vaak geheel of gedeeltelijk weggewerkt in plafond en muren (inbouw). Uitbreidingen zijn ook mogelijk volgens het normaaldozensysteem.
In de loop van de tijd zijn sommige draadkleuren veranderd. Let dus extra op als u oude en nieuwe draden met elkaar verbindt. De stroomdraad (aangeduid met de letter P) was groen, maar is nu bruin. De nuldraad
(aangeduid met de letter N) was rood, maar is nu blauw.
De aardedraad was grijs, maar is nu geel/groen. De zwarte schakeldraad en de niet-geïsoleerde blanke aardedraad zijn gelijk gebleven.
Randaarde ;
Sinds juli 1997 mogen uitsluitend nog stopcontactendozen met randaarde aangelegd worden, ook in woon- en slaapkamers. In ruimten met een stenen vloer, keukens, badkamers, kelders, garages, schuren en
buitenshuis was deze extra beveiliging altijd al verplicht.
Het betekent dat de contactdoos aangesloten moet zijn op een beschermleiding, zodat bij
kortsluiting de stroom ongehinderd een uitweg kan vinden. Deze beschermleiding is gekoppeld aan de koperen aardelektrode, een metalen staaf die diep de grond ingaat.
In de badkamer moeten metalen onderdelen, zoals badkuipen, kranen, afvoeren en radiatoren, apart geaard zijn met een speciaal daarvoor verzilverde blanke koper draad van 4 mm dikte. Bovendien mogen daar verlichtingsarmaturen, contactdozen en elektrische apparaten uitsluitend worden aangebracht of gebruikt op minimaal 60 cm van douche, bad of wastafel
Vermogen Energieverbruik:
In elektrische spanning en stroom kunnen een kracht(vermogen) leveren.Hoeveel vermogen (kracht) er geleverd moet worden,hangt af van de weerstand die overwonnen moet worden.Wordt gedurende een bepaalde tijd een toestel (vermogen) aangesloten op een elektriciteitsnet,dan verbruikt dit toestel elektrische energie.De elektrische energie komt uiteindelijk uit de brandstof die een elektriciteitscentrale gebruikt.Voor het gebruik moet betaald worden,plus dat de kosten voor transport bij de gebruiker in rekening worden gebracht.In de meterkast die in elke woning zit,wordt de hoeveelheid gebruikte elektrische energie geregistreerd(gemeten)door de Kilowattuurmeter.(kWh-meter)
Vermogen:
Worden een gloeilamp van 25 Watt en een gloeilamp van 100Watt aangesloten op een spanning van van 230V,dan kan het volgende worden waargenomen:de gloeilamp van 100W geeft meer licht dan een gloeilamp van 25 W.Er kan dan ook gezegd worden: de prestatie van de lanmp van 100W is groter dan die van 25 W.Ook bij andere elektrische toestellen is het verschil in prestatie waarneembaar.Een motor in een stofzuiger,kan een grotere kracht(prestatie)leveren,dan een motortje uit bijvoorbeeld een elektrische klok,maar kan minder kracht leveren dan een elektromotor die wordt toegepast in bijvoorbeeld een hijskraan.
Dit verschil in prestatie wordt in de elektrotechniek,het verschil in vermogen genoemd.De prestatie die per seconde wordt geleverd,is het vermogen.Een groter vermogen,kan per seconde een groter prestatie leveren.Op een toestel staat meestal het vermogen aangegeven.Een onderzoek naar het verschil in vermogen(prestatie)kan worden gedaan met de volgende meting: Twee gloeilampen met een verschillend vermogen,worden aangesloten op 230V met een verschillend vermogen.Een lamp heeft bijvoorbeeld een vermogen van 100W.Wordt vervolgens de stroom gemeten,die door de lamp wordt opgenomen,dan blijkt dat de lamp van 100W meer stroom opneemt dan die van 25W.Om de hoeveel lichtopbrengst die hoort bij de lamp van 100W te krijgen,is meer stroom nodig.Hoe groter de stroom,hoe meer licht.Worden vervolgens met de gemeten stroom een gegeven spanning berekeningen uitgevoerd,dan blijkt,dat als de gemeten stroom vermenigvuldigd wordt met de gegeven spanning,het vermogen berekend wordt.Ook bij andere elektrische toestellen,blijkt steeds:stroom xspanning is vermogen.Er geld dan ook: elektrische VERMOGEN = elektrische SPANNING-elektrische STROOM.
Installatieautomaat
Een tweepolige installatieautomaat
Doorsnede van een installatieautomaat
Een installatieautomaat, ook wel maximumschakelaar, automaat of zekeringautomaatgenoemd, is een beveiligingscomponent in het voedingsgedeelte van een elektrotechnischeinstallatie. De automaat onderbreekt het elektrische circuit als de stroom die de installatie ingaat te groot wordt. Deze automaat is het hoofdbestanddeel van de elektrische verdeelkastvan een moderne woonhuisinstallatie. Deze automaten vervangen meer en meer de klassieke porseleinen zekeringen, smeltpatronen ("stoppen").
Installatieautomaten zijn er in verschillende uitvoeringen: De meest gebruikte uitvoering is de 1P+N-automaat; eenpolig met afschakelbare nulleider die alleen in de fasepool een set overstroombeveiligingen heeft. Verder zijn er 2P-automaten, dus tweepolig met in elke pool een set overstroombeveiligingen, en 3P-automaten met drie polen met drie sets overstroombeveiligingen. 3P+N-automaten hebben eveneens drie set overstroombeveiligingen en een afschakelbare nulleider.
De automaten zijn onderverdeeld in verschillende overstroomcategorieën. De meest gebruikte in de huishoudelijke omgeving is de B-karakteristiek. Verder is er de C-karakteristiek voor de wat grotere (in)schakelstromen. En tot slot is er de D-karakteristiek, bedoeld voor de beveiliging van transformatoren en motoren vanwege de grote inschakelstromen. Voor industriële toepassingen zijn er nog andere karakteristieken, speciaal voor de beveiliging van bijvoorbeeld installaties met halfgeleiders.
Een ander criterium voor installatieautomaten is de kortsluitvastheid van de automaat. Als een installatie waarin zich automaten bevinden zich dichtbij de voedende transformator bevindt, zal de kortsluitstroom die kan gaan vloeien veel groter zijn dan wanneer deze installatie (veel) verder van de transformator is verwijderd. In het geval dat de installatie dicht bij de transformator is, kan de kortsluitstroom enkele tot vele kA groot zijn. In huisinstallaties zullen de voedende kabels naar het huis worden zo worden aangelegd zodat deze stromen ten hoogste 6000 A (6 kA) groot zijn, maar meestal zal de 3000 A niet worden gehaald. Een automaat moet een kortsluiting kunnen afschakelen zonder zelf te worden vernietigd. Hierbij mag ook geen brand worden veroorzaakt en mag er geen gevaar zijn voor mensen in de nabijheid van het automaat. Op de automaten die vandaag de dag in installaties worden gebruikt is de maximaal af te schakelen kortsluitstroom aangegeven.
Werking
De overstroombeveiliging van een installatieautomaat is een samenspel van twee in serie (achter elkaar) geschakelde elementen:
- Het eerste element is een magnetische beveiliging in de vorm van een elektromagneet (spoeltje). Dit element werkt zodra de overstroom zeer grote waarden gaat aannemen door bijvoorbeeld kortsluiting. Zodra er een kortsluitstroom gaat vloeien zal het spoeltje door het daarin opgewekte magnetisme een palletje tegen het uitschakelmechanisme schieten waardoor de automaat zal uitschakelen. Magnetische uitschakeling gebeurt zeer snel (ca. 10 ms).
- Het tweede element is datgene dat beveiligt tegen overbelasting. Dit is een thermische beveiliging met bimetaal. Bij langdurige te grote stroom treedt opwarming op van het bimetaal. Dit plooit door en bedient een palletje tegen het uitschakelmechanisme waardoor de automaat zal uitschakelen. Thermische uitschakeling is traag.
De overstroombeveiliging beveiligt tegen kortsluiting (3 kA, 6 kA) en overbelasting (16 A, 20 A) maar niet tegen verliesstromen (aardfouten), als deze geen kortsluiting tot gevolg hebben. Het al dan niet uitschakelen van een automaat heeft ook te maken met het netsysteem (aardingssysteem) dat wordt gebruikt in de installatie. In een normale laagspanningsaansluiting is dit steeds een TT-net, de verantwoordelijkheid m.b.t. de aarding van het net is dan bij de gebruiker geplaatst. Bij een TT-net is een verliesstroomschakelaar ofaardlekschakelaar noodzakelijk omdat dit de spanning uitschakelt bij een fout die een gevaarlijke spanning op de aanraakbare delen (massa) van een toestel kan veroorzaken. Een verliesstroomschakelaar spoort geen kortsluitingen op als het een directe kortsluiting is (bv. de twee fasedraden aan elkaar bevestigen). De gewone huisinstallatie met smeltautomaten is niet beveiligd tegen overstroom (een te hoge stroom die onder de norm blijft van de zekering voor overstroom).
De curve
De ligging van de magnetische drempel bepaalt de "curve" van de automaat. De elektrische kring moet zo berekend zijn dat de kleinste kortsluitstroom of aardsluitstroom de automaat magnetisch doet uitschakelen. Dit is belangrijk voor het beveiligen van lange kabels met een kleine doorsnede. Indien de kortsluitstroom te klein is moet ofwel een lagere drempel genomen worden ofwel een kabel met grotere doorsnede.
- Curve B: lage magnetische drempel ca 3 à 5 x In (huisinstallaties)
- Curve C: normale magnetische drempel ca 5 à 10 x In industriële toepassingen (motoren)
- Curve D: hoge magnetische drempel ca 10 à 14 x In (transformatoren)
Soms is het noodzakelijk dat de automaat kortstondig een hogere stroom kan verdragen. Dit wordt vooral toegepast in de techniek, bij de aanloop van motoren.
Kleurgebruik
Draadtype | Symbool | Internationaal | België | Nederland | Nederland tot 1970* |
---|
Fasedraad | L | Niet lichtblauw of tweekleurig | Bruin of Rood | Bruin | Groen |
Fasedraad (drie fasen) | L1, L2,L3 | Niet lichtblauw of tweekleurig | Bruin , Zwart , Grijs of Bruin , Bruin , Bruin | |
Nuldraad | N | Lichtblauw | Lichtblauw | Lichtblauw | Rood |
Schakeldraad | T | Niet lichtblauw of tweekleurig | Zwart of Grijs | Zwart | Zwart |
Aarddraad | | Geel-groen | Geel-groen | Geel-groen | Wit of Grijs |
Elektrische veiligheidsklasse
De klasse-indeling elektrische arbeidsmiddelen is gemaakt om bepaalde elektrische eigenschappen vanarbeidsmiddelen/apparaten aan te geven en vervolgens in welke omstandigheden deze gebruikt mogen worden. Niet elk elektrisch arbeidsmiddel is geschikt voor elke gebruiksomgeving. Elektrotechnici - zoals bijvoorbeeld keurmeesters van elektrische arbeidsmiddelen - gebruiken deze indeling om te kunnen beoordelen op veiligheid. Reparateurs geeft het informatie over bepaalde te gebruiken onderdelen. De indeling loopt van de laagste klasse 0 tot de hoogste klasse III.
Klasse 0
Stekkers met 2 aansluit pinnen. Ze lijken op die van klasse II, doch de isolatie is enkelvoudig. Hier te zien aan de twee individuele aders van het snoer.
In deze laagste klasse is er meestal maar een enkelvoudige afscherming tussen de elektrisch geleidende delen en gebruiker. Hierom is zo’n apparaat of object - bijvoorbeeld een schemerlamp - erg kwetsbaar. Het geeft een minimale bescherming. Bij een defect zouden metalen delen onder spanning kunnen komen te staan. Apparaten in deze klasse zijn daarom alleen geschikt in een droge schone ruimte zoals eenWoonkamer.
Klasse 0 objecten worden steeds vaker vervangen door die van klasse II.
Klasse I
Voor apparaten met aarding zijn de metalen delen aan de zijkant van de stekker het belangrijkst.
Metalen delen van apparatuur die in deze klasse vallen worden verbonden met een aardbeschermingsleiding. De zogenaamde aarde. Mocht er een defect ontstaan dan kan de stroom relatief veilig worden afgevoerd en de aardlekschakelaar in een meter-, bouw- of zwerfkast afschakelen.
Soms wordt op dergelijk apparaat een rondje met aardingsteken afgebeeld.
Klasse II
Stekkers met 2 aansluit pinnen. Om de geïsoleerde geleiders zit een extra isolerende mantel.
Apparaten die in deze groep vallen zijn dubbel-geïsoleerd of hebben een extra sterke isolerende behuizing.
Deze klasse is herkenbaar aan het verplichte dubbel-isolatie teken dat erop staat. Het dubbele vierkantje.
Klasse III
Contactstop voor een klasse III apparaat.
Dit is de hoogste klasse. De apparaten in deze groep werken op een extra lage spanning van minder dan 50Volt wisselspanning. Bijvoorbeeld 42 of 24 Volt. De spanning komt dan van een veiligheidstransformator. Er is ook veilige apparatuur die op 120 Volt gelijkspanning werkt.
Bij klasse III apparatuur wordt speciaal stekker-materiaal toegepast.
Apparaten in deze klasse zijn herkenbaar aan het symbool van een ruitje met III er binnenin.
Veiligheid
De meest veilige vorm van werken met een elektrisch apparaat is die op een accupack of batterij werken. Deacculaders zelf dus niet.
Let op! Veiligheid is een relatief begrip. "Veilige" klasse III apparatuur is in een brand- en explosie gevaarlijke omgeving — zie ATEX — nog altijd levensgevaarlijk. Zo ook accu-apparatuur en bijvoorbeeld een zaklantaarn